Engelse babywoordjes: De eerste 200 woorden en zinnen die een kind met Engels als moedertaal leert
We hebben een lijst samengesteld met de eerste woorden, twee-woordzinnen en eenvoudige zinnen die een kind met Engels als moedertaal leert, gepresenteerd in geschatte chronologische volgorde. Waarom is dit nuttig voor een volwassen taalleerder? Omdat deze woorden en structuren de absolute kern van de taal vormen. Het zijn de meest voorkomende, meest concrete en meest contextafhankelijke elementen. Door te begrijpen hoe een taal van de grond af wordt opgebouwd, kun je voor jezelf een zelfverzekerdere basis leggen.
Laten we de reis beginnen van "mama" naar "Ik wil meer sap!"
De bouwstenen van het Engels: Woorden en zinnen
(Let op: de leeftijdsindicaties zijn slechts gemiddelde richtlijnen; er kan aanzienlijke variatie zijn in de individuele ontwikkeling.)
Fase 1: De eerste woorden (ca. 12-15 maanden)
De belangrijkste mensen, objecten en sociale interacties.
- Mama - Mama
- Dada - Papa
- Baby - Baby
- Ball - Bal
- Dog - Hond (of "doggie" - hondje)
- Cat - Kat (of "kitty" - poesje)
- Car - Auto
- Book - Boek
- Bye-bye - Dag-dag
- Hi - Hoi
- No - Nee
- Yes - Ja (vaak alleen een knikje)
- More - Meer
- Up - Op
- Down - Neer
- Uh-oh - Oeps
- All gone - Op
- Go - Gaan
- Stop - Stop
- Shoe - Schoen
- Duck - Eend
- Milk - Melk
- Juice - Sap
- Cookie - Koekje
- Water - Water
- Banana - Banaan
- Apple - Appel
- Nose - Neus
- Eye - Oog
- Hand - Hand
- Eat - Eten
- Drink - Drinken
Fase 2: Woordenschat uitbreiden (ca. 15-18 maanden)
Nieuwe zelfstandige naamwoorden, eenvoudige werkwoorden en beschrijvende woorden.
- Bird - Vogel
- Hat - Hoed
- Sock - Sok
- Spoon - Lepel
- Cup - Beker
- Bed - Bed
- Bath - Bad
- Toy - Speelgoed
- Tree - Boom
- Sun - Zon
- Moon - Maan
- Star - Ster
- Key - Sleutel
- Door - Deur
- Chair - Stoel
- Table - Tafel
- Big - Groot
- Small - Klein
- Hot - Heet
- Cold - Koud
- Wet - Nat
- Dirty - Vies
- Clean - Schoon
- My - Mijn
- Mine - Mijne
- You - Jij
- Me - Ik
- See - Zien
- Want - Willen
- Give - Geven
- Play - Spelen
- Sit - Zitten
- Run - Rennen
- Walk - Lopen
- Sleep - Slapen
- Wake up - Wakker worden
- Nice - Lief / Leuk
- Good - Goed
- Bad - Slecht
- Happy - Blij
- Sad - Verdrietig
- Red - Rood
- Blue - Blauw
- Yellow - Geel
- Green - Groen
Fase 3: De twee-woordrevolutie (ca. 18-24 maanden)
Kinderen beginnen woorden te combineren om betekenis te creëren. Dit wordt vaak "telegramstijl" genoemd.
Persoon + Actie
- Mommy go - Mama gaat
- Daddy sit - Papa zit
- Doggie run - Hondje rent
- Baby sleep - Baby slaapt
- Birdie fly - Vogeltje vliegt
- I go - Ik ga
- You sit - Jij zit
Actie + Object
- Want milk - Melk willen
- Eat cookie - Koekje eten
- See doggie - Hondje zien
- Give ball - Bal geven
- Read book - Boek lezen
- Want more - Meer willen
- Drink juice - Sap drinken
- Play car - Auto spelen
Eigenschap + Entiteit
- Big ball - Grote bal
- Red car - Rode auto
- My shoe - Mijn schoen
- Daddy's key - Papa's sleutel
- Mommy's book - Mama's boek
- Little cat - Kleine kat
- Wet sock - Natte sok
- Cold water - Koud water
Bejitter + Bezit
- My teddy - Mijn teddybeer
- Daddy shoe - Papa schoen (de bezittelijke 's' ontbreekt nog)
- Mommy cup - Mama beker
Locatie
- Ball up - Bal op
- Doggie down - Hondje neer
- Birdie tree - Vogeltje boom (het voorzetsel ontbreekt nog)
- Car here - Auto hier
- Toy there - Speelgoed daar
Verzoeken
- More juice - Meer sap
- More play - Meer spelen
- Go out - Naar buiten
- Go away - Ga weg
- Sit down - Zitten
- Wake up - Wakker worden
Fase 4: Vroege zinsvorming (ca. 24-30+ maanden)
Grammaticale elementen zoals hulpwerkwoorden, voorzetsels en voornaamwoorden beginnen te verschijnen.
Het verschijnen van de '-ing'-vorm
- Baby sleeping - Baby is aan het slapen
- Doggie eating - Hondje is aan het eten
- Mommy cooking - Mama is aan het koken
- I am playing - Ik ben aan het spelen
- Daddy is working - Papa is aan het werken
Gebruik van voornaamwoorden
- I want that - Ik wil die
- Give it to me - Geef aan mij
- You see it? - Zie je het?
- He is big - Hij is groot
- She is nice - Zij is lief
Voorzetsels
- Ball in box - Bal in doos
- Cat on chair - Kat op stoel
- Toy under bed - Speelgoed onder bed
- Go to store - Naar winkel gaan
- Apple on table - Appel op tafel
Vragen
- Where ball? - Waar bal?
- Where's mommy? - Waar is mama?
- What's that? - Wat is dat?
- Go out? - Buiten? (met een vragende intonatie)
- My cookie? - Mijn koekje?
- What is doggie doing? - Wat doet hondje?
- Why sad? - Waarom verdrietig?
Zinnen van drie of meer woorden
- I want more milk - Ik wil meer melk
- I see a big dog - Ik zie een grote hond
- Daddy, come here - Papa, kom hier
- That's my car - Dat is mijn auto
- I love you - Ik hou van jou
- The dog is sleeping - De hond slaapt
- I don't want it - Ik wil het niet
- He fell down - Hij is gevallen
- I go to bed - Ik ga naar bed
- I can do it - Ik kan het
- I did it - Ik heb het gedaan
- Let's go play - Gaan we spelen
- Read a book to me - Lees me een boek voor
- I want to go outside - Ik wil naar buiten
- The sun is shining - De zon schijnt
- It is my turn - Ik ben aan de beurt
- Can I have water? - Mag ik water?
- I am hungry - Ik heb honger
- I am tired - Ik ben moe
- He is my friend - Hij is mijn vriendje
Uitgebreide verzoeken en uitspraken
- I want a red apple - Ik wil een rode appel.
- Can you help me please? - Kun je me alsjeblieft helpen?
- I need to go potty - Ik moet naar de wc.
- Look at that big airplane! - Kijk dat grote vliegtuig!
- I'm drawing a picture - Ik maak een tekening.
- This is my favorite toy - Dit is mijn lievelingsspeelgoed.
- I want to wear my blue shoes - Ik wil mijn blauwe schoenen aan.
- Let's build a big tower - Laten we een grote toren bouwen.
- I'm not tired yet - Ik ben nog niet moe.
- The cat is sleeping on the sofa - De kat slaapt op de bank.
- I'm going to Grandma's house - Ik ga naar oma's huis.
- My tummy hurts - Ik heb buikpijn.
- I'm all done with my food - Ik heb mijn eten op.
- He took my toy away - Hij heeft mijn speelgoed afgepakt.
Complexere vragen
- What are you doing? - Wat ben je aan het doen?
- Where are we going? - Waar gaan we naartoe?
- Why is the sky blue? - Waarom is de lucht blauw?
- Can I have another one? - Mag ik er nog een?
- When is Daddy coming home? - Wanneer komt papa thuis?
- Whose turn is it? - Wie is er aan de beurt?
- Do you want to play with me? - Wil je met me spelen?
- What does this button do? - Wat doet dit knopje?
- Are you sad? - Ben je verdrietig?
- Is this for me? - Is dit voor mij?
Ontkenning en tegenspraak
- I don't like broccoli - Ik vind broccoli niet lekker.
- That's not fair! - Dat is niet eerlijk!
- I didn't do it - Ik heb het niet gedaan.
- He is not my friend - Hij is mijn vriendje niet.
- I can't find my bear - Ik kan mijn beer niet vinden.
- It's not time for bed - Het is geen tijd om naar bed te gaan.
- Don't touch that! - Niet aankomen!
- I am not a baby - Ik ben geen baby.
Gebruik van de verleden tijd (regelmatige en onregelmatige werkwoorden)
- I played with my blocks - Ik heb met mijn blokken gespeeld.
- I saw a doggy outside - Ik zag een hondje buiten.
- We went to the park - We zijn naar het park geweest.
- I ate all my breakfast - Ik heb al mijn ontbijt opgegeten.
- Mommy read a story - Mama heeft een verhaaltje gelezen.
- I fell and hurt my knee - Ik ben gevallen en heb mijn knie pijn gedaan.
- I made a drawing for you - Ik heb een tekening voor je gemaakt.
- She gave me a hug - Ze gaf me een knuffel.
De toekomst uitdrukken (will / going to)
- I will do it later - Ik doe het later wel.
- We are going to see a movie - We gaan een film kijken.
- It's going to rain - Het gaat regenen.
- Will you read me a story? - Lees je me een verhaaltje voor?
- I'm going to be a firefighter - Ik word later brandweerman.
Wat dit betekent voor jou, een volwassen taalleerder
Terwijl je deze lijst doornam, heb je waarschijnlijk een patroon opgemerkt: taalverwerving is niet willekeurig. Het is een ongelooflijk logisch, organisch proces dat van het concrete en direct bruikbare naar het abstracte en complexe beweegt. Baby's stampen geen grammaticaregels; ze absorberen taal in betekenisvolle situaties. Eerst leren ze de meest cruciale woorden ("mama," "melk," "meer"), dan maken ze er eenvoudige combinaties van ("melk willen"), en uiteindelijk vormen ze complete, grammaticaal gestructureerde zinnen ("Mag ik wat meer melk, alsjeblieft?").
Dit is wat je hiervan kunt leren:
- De "kern" is het belangrijkst: Richt je op de hoogfrequente woorden en werkwoorden die 80% van de dagelijkse communicatie uitmaken. Deze lijst is een uitstekend beginpunt. Verlies jezelf niet in zeldzame uitdrukkingen totdat je basis solide is.
- Combineer en bouw: Begin, net als kinderen, met het maken van "twee-woordzinnen" in je hoofd. Zie de taal als legoblokjes. "Ik vind lekker" + "koffie." "Ik zie" + "een grote hond." Deze eenvoudige combinaties bouwen aan spreekvaardigheid en zelfvertrouwen.
- Wees niet bang voor fouten: Denk aan het kind dat "ik loopte" zegt. Dit is geen teken van domheid, maar van een actieve geest die de regels probeert te doorgronden. Jouw fouten zijn onderdeel van je leerproces. Elk verkeerd vervoegd werkwoord brengt je een stap dichter bij het begrijpen van de juiste vorm.
- Context is koning: Woorden krijgen kracht wanneer ze verbonden zijn aan een situatie. Leer in zinnen, niet alleen losse woorden. Stel je voor wanneer je "Ik ben helemaal klaar" of "Dat is niet eerlijk!" zou zeggen. Hoe meer emotie en levensechte situaties je koppelt aan wat je leert, hoe dieper het zal beklijven.
Zie deze lijst als een kaart die het kortste pad naar taalzelfvertrouwen toont. En Vocafy is het hulpmiddel om je op die reis te helpen.